Borstkanker bij hond en kat

Borstkanker bij huisdieren, in de diergeneeskunde meestal “melkkliertumor” of “mammatumor” genoemd, is een veelvoorkomende aandoening bij niet-gesteriliseerde vrouwelijke honden en katten. Deze tumoren ontstaan in het melkklierweefsel van de tepels. Bij de hond is ongeveer de helft van deze tumoren goedaardig en de andere helft kwaadaardig. Bij de kat is de situatie ernstiger: ongeveer 80-85% van de melkkliertumoren is kwaadaardig. Bovendien hebben katten met kwaadaardige tumoren vaak een minder gunstige prognose dan honden.

Borstkanker bij huisdieren treft veruit vooral de vrouwtjes; mannelijke dieren kunnen het krijgen, maar dit is uiterst zeldzaam. In dit artikel bespreken we de frequentie, risicofactoren (zoals rasgevoeligheid en geslacht), herkenning, diagnose, behandeling, nazorg en preventie van melkkliertumoren bij de hond en kat op een begrijpelijke maar uitgebreide manier.

Wat is een melkkliertumor?

Een melkkliertumor is een gezwel dat ontstaat in het weefsel van de melkklieren (borsten) van het dier. Honden hebben vijf paar melkklieren langs de buik, terwijl katten er meestal vier paren hebben. Een tumor begint vaak als een klein knobbeltje in of rond een tepel. Deze knobbel kan goedaardig zijn (blijft lokaal) of kwaadaardig (groeit invasief en kan uitzaaien). Kwaadaardige tumoren verspreiden zich mogelijk naar lymfeklieren, longen, lever of andere organen.

Bij honden komen melkkliertumoren zowel goedaardig als kwaadaardig voor, maar bij katten is de overgrote meerderheid kwaadaardig. Katten hebben bovendien vaker last van ulceratie (openbarsten van de huid bovenop de tumor) en sneller uitzaaiingen. Honden met melkkliertumoren hebben gemiddeld een betere prognose dan katten, maar ook bij honden geldt: hoe eerder ontdekt, hoe beter de vooruitzichten.

Voorkomen en risicofactoren

Risicofactoren bij de hond

Melkkliertumoren bij honden komen vooral voor bij niet-gesteriliseerde teefjes ouder dan zes jaar. Hoe meer loopsheden een teef heeft doorgemaakt, hoe groter het risico. Teven die voor hun eerste loopsheid gesteriliseerd zijn, hebben een verwaarloosbaar risico op melkkliertumoren. Bij sterilisatie na de tweede loopsheid is dit beschermende effect nagenoeg verdwenen.

Bepaalde hondenrassen hebben een genetische aanleg voor het ontwikkelen van borstkanker. Tot de risicorassen behoren onder meer Poedels, Cocker Spaniels, Teckels, Yorkshire Terriërs, Engelse Setters en Boxers. Kruisingen (mix-rassen) lijken iets minder gevoelig. Overgewicht tijdens de jeugd verhoogt het risico aanzienlijk, omdat vetweefsel bijdraagt aan de productie van oestrogenen.

Andere mogelijke risicofactoren zijn langdurig gebruik van hormonale anticonceptie (zoals de prikpil voor honden), een vleesrijk dieet en beperkte lichaamsbeweging. Toch blijft het uitblijven van sterilisatie de meest doorslaggevende factor.

Risicofactoren bij de kat

Bij katten is het risico op melkkliertumoren eveneens sterk afhankelijk van de hormonale status. Intacte poezen lopen een veel hoger risico dan gesteriliseerde poezen. Een kat die vóór zes maanden wordt gesteriliseerd heeft tot 90% minder kans op het ontwikkelen van borstkanker. Na de leeftijd van twee jaar daalt dit beschermende effect drastisch.

Ook bij katten zijn bepaalde rassen oververtegenwoordigd. De Siamese kat heeft een verhoogd risico, ontwikkelt vaak agressievere tumoren en op jongere leeftijd dan gemiddeld. Andere rassen zoals de Pers worden ook genoemd, maar bij Europese kortharen (huiskatten) komen melkkliertumoren eveneens frequent voor door hun grote populatieaandeel.

Gebruik van hormonale middelen, zoals de “poezenpil”, verhoogt het risico aanzienlijk. Daarom wordt het gebruik van deze producten voor langdurige anticonceptie bij katten sterk afgeraden.

Symptomen en herkenning

In het beginstadium veroorzaakt een melkkliertumor zelden duidelijke klachten. Vaak ontdekt de eigenaar toevallig een knobbeltje in de buurt van de tepels, bijvoorbeeld tijdens het aaien of borstelen van het dier. Deze knobbel voelt meestal stevig aan en zit vlak onder de huid, al dan niet vast aan het onderliggende weefsel.

De grootte van zo’n gezwel varieert: sommige tumoren zijn kleiner dan een erwt, andere kunnen uitgroeien tot grote massa’s van meerdere centimeters. In sommige gevallen zijn er meerdere knobbels aanwezig in verschillende melkklieren. Bij honden komt de tumor het vaakst voor in de achterste melkklieren (nabij de lies), maar ze kunnen in elke klier ontstaan.

Bij katten groeien melkkliertumoren vaak sneller, zijn ze meestal harder en vertonen ze vaker ulceraties waarbij de huid openbarst. Dit leidt tot bloedingen of afscheiding. Daarnaast kan de tumor pijnlijk worden of zweren vormen, zeker in een later stadium.

In gevorderde gevallen kunnen er uitzaaiingen optreden naar nabijgelegen lymfeklieren (zoals in de oksel of lies), wat leidt tot voelbare zwelling daar. Als de kanker zich verspreid heeft naar de longen, kunnen ademhalingsproblemen of hoesten ontstaan. Andere algemene symptomen kunnen zijn: verminderde eetlust, vermagering of lusteloosheid, vooral bij uitgebreide uitzaaiing.

Omdat melkkliertumoren vaak klein en pijnloos beginnen, is regelmatige controle van de melkklieren bij oudere honden en katten belangrijk. Hoe vroeger een tumor wordt ontdekt, hoe groter de kans op een succesvolle behandeling.

Diagnose

Wanneer een eigenaar een verdachte knobbel opmerkt in de buurt van de melkklieren, is een consult bij de dierenarts noodzakelijk. De dierenarts zal een lichamelijk onderzoek uitvoeren, waarbij de grootte, vorm, locatie, verplaatsbaarheid en het aantal knobbels beoordeeld worden. Ook worden de nabijgelegen lymfeklieren (in oksel en lies) gecontroleerd op vergroting.

In veel gevallen kan de dierenarts op basis van klinische presentatie al sterk vermoeden dat het om een melkkliertumor gaat. Toch is aanvullend onderzoek nodig om de aard en uitgebreidheid van de aandoening beter in te schatten.

Een eerste stap kan een dunne naald aspiratie zijn. Hierbij worden met een fijne naald cellen uit de tumor gehaald om onder de microscoop te bekijken. Dit geeft echter niet altijd een betrouwbaar onderscheid tussen goedaardige en kwaadaardige tumoren, omdat dit microscopisch moeilijk te beoordelen is.

Een definitieve diagnose wordt meestal gesteld na chirurgische verwijdering van de tumor en pathologisch onderzoek (histologie) van het weefsel. Daarbij kan men de graad van kwaadaardigheid bepalen en nagaan of de tumor volledig is verwijderd.

Om te controleren of de tumor zich al heeft uitgezaaid, wordt vaak beeldvorming ingezet. Dit omvat röntgenfoto’s van de borstkas (voor longmetastasen) en echografie van de buik (voor uitzaaiingen naar organen zoals lever of milt). Bij vergrote lymfeklieren kan aanvullend een punctie of biopsie worden uitgevoerd.

Een correcte diagnose is essentieel om het juiste behandelplan op te stellen en een realistische inschatting van de prognose te maken.

Behandeling

Chirurgische ingreep

De standaardbehandeling voor melkkliertumoren bij honden en katten is een chirurgische verwijdering van het gezwel. Afhankelijk van de grootte, het aantal tumoren en hun locatie kan de dierenarts kiezen voor een eenvoudige excisie (enkel de knobbel), een gedeeltelijke mastectomie (gedeelte van de melkklierketen) of een volledige unilaterale of bilaterale mastectomie (volledige verwijdering van alle melkklieren aan één of beide zijden).

Bij katten is een agressieve aanpak vaak nodig. De tumoren zijn meestal kwaadaardig, groeien snel en zaaien gemakkelijk uit. Daarom wordt vaak gekozen voor een bilaterale mastectomie in twee fasen. Bij honden kan de aanpak genuanceerder zijn. Als het bijvoorbeeld om een kleine, solitaire tumor gaat, volstaat soms een lokale excisie. Bij meerdere knobbels of terugkerende tumoren wordt meestal een uitgebreidere ingreep overwogen.

Sterilisatie tijdens operatie

Vroeger werd vaak geadviseerd om bij de operatie ook meteen te steriliseren (eierstokken verwijderen), in de hoop de hormoonafhankelijke groei van tumoren te remmen. Onderzoek toont echter aan dat dit enkel effect heeft als de sterilisatie vroeg in het leven van het dier plaatsvindt. Bij reeds oudere dieren met bestaande tumoren biedt het doorgaans geen extra voordeel meer voor de overleving, al kan het andere gezondheidsvoordelen hebben (zoals voorkomen van baarmoederontstekingen).

Histopathologie

Na elke chirurgische ingreep is het sterk aanbevolen om het verwijderde weefsel op te sturen voor histopathologisch onderzoek. De patholoog onderzoekt het type tumor, de graad van kwaadaardigheid en of de snijvlakken tumorvrij zijn. Dit geeft belangrijke prognostische informatie en helpt bij het bepalen van verdere opvolging.

Aanvullende therapie

In sommige gevallen kan chemotherapie overwogen worden, vooral bij katten of bij kwaadaardige tumoren met uitzaaiingen. De effectiviteit is echter beperkt en de behandeling gebeurt meestal onder begeleiding van een veterinaire oncoloog. Radiotherapie wordt zelden toegepast bij melkkliertumoren. Nieuwe behandelingen, zoals immunotherapie of doelgerichte therapieën, bevinden zich nog in de onderzoeksfase.

Prognose

De prognose bij melkkliertumoren hangt af van verschillende factoren: de grootte van de tumor, het aantal aangetaste melkklieren, het type tumor, de aanwezigheid van uitzaaiingen, de graad van kwaadaardigheid, en of de tumor volledig chirurgisch is verwijderd.

Bij honden geldt dat tumoren kleiner dan 3 cm zonder uitzaaiingen en met schone snijranden na verwijdering een gunstige prognose hebben. In zulke gevallen kunnen honden nog jaren gezond blijven. Bij grotere of agressieve tumoren is het risico op herval of metastasen aanzienlijk groter.

Bij katten is de prognose doorgaans minder gunstig. Ongeveer 80-90% van de melkkliertumoren is kwaadaardig, en ze hebben een hoge neiging tot uitzaaiing. Een kat met een tumor kleiner dan 2 cm die volledig verwijderd werd, heeft gemiddeld 2 tot 3 jaar overlevingstijd. Bij tumoren groter dan 3 cm is de prognose somber, met een gemiddelde overleving van 6 tot 12 maanden, zelfs na chirurgie.

De snelheid van tumorgroei, eventuele betrokkenheid van lymfeklieren en pathologische kenmerken (zoals invasie in bloedvaten) zijn bijkomende prognostische indicatoren. Tumoren die slecht afgelijnd zijn, snel groeien of al metastasen vertonen, hebben doorgaans een slechtere uitkomst.

Regelmatige opvolging na de ingreep is belangrijk. Herhaalde controles en indien nodig beeldvorming helpen om tijdig recidieven of uitzaaiingen op te sporen en eventueel te behandelen. Vroege detectie en volledige chirurgische verwijdering blijven de belangrijkste sleutels tot een goede prognose.

Nazorg

Een goede postoperatieve verzorging is cruciaal voor een vlot herstel na een melkkliertumoroperatie. De meeste dieren moeten gedurende 10 tot 14 dagen een halskraag dragen om te vermijden dat ze aan de hechtingen likken of bijten. Dagelijkse wondcontrole is aanbevolen om roodheid, zwelling of wondvocht tijdig op te merken.

De dierenarts kan pijnstillers en ontstekingsremmers voorschrijven om ongemak na de operatie te beperken. In sommige gevallen worden ook antibiotica gegeven, zeker wanneer de ingreep uitgebreid was of wanneer er tekenen van infectie zijn.

Bij grote operaties (zoals een volledige unilaterale of bilaterale mastectomie) kan de hersteltijd enkele weken bedragen. De eerste dagen na de operatie kunnen de dieren wat stiller of gevoeliger zijn. Rust en een comfortabele, schone omgeving zijn dan erg belangrijk.

Een vervolgafspraak voor wondcontrole en hechtingen verwijderen wordt meestal ingepland na 10 tot 14 dagen. Bij twijfel over het genezingsproces is het aangeraden eerder contact op te nemen met de dierenarts.

Op langere termijn zijn regelmatige controles belangrijk, vooral bij kwaadaardige tumoren. Beeldvorming van de longen (röntgen) of echografie van de buik kan periodiek nodig zijn om eventuele uitzaaiingen vroegtijdig te detecteren. Afhankelijk van het type tumor en de pathologische bevindingen kan een controleschema afgesproken worden (bv. elke 3 tot 6 maanden in het eerste jaar).

Eigenaren van dieren met een voorgeschiedenis van melkkliertumoren worden aangemoedigd om maandelijks de melkklieren te palperen op nieuwe knobbeltjes. Vroege detectie van recidief is cruciaal voor een succesvolle tweede behandeling.

Preventie

Het belang van sterilisatie

De meest effectieve manier om melkkliertumoren bij honden en katten te voorkomen, is tijdige sterilisatie. Bij teven die vóór de eerste loopsheid worden gesteriliseerd, is de kans op het ontwikkelen van melkkliertumoren kleiner dan 1%. Na de eerste loopsheid stijgt dit risico naar ongeveer 8%, en na de tweede loopsheid zelfs tot ongeveer 25%. Bij sterilisatie na de leeftijd van twee jaar verdwijnt het beschermende effect grotendeels.

Bij katten is het verschil nog uitgesprokener. Poezen die vóór 6 maanden worden gesteriliseerd hebben tot 90% minder kans op borstkanker. Ook hier geldt: hoe vroeger de sterilisatie, hoe groter het beschermende effect. Dit maakt het belang van preventieve sterilisatie niet te onderschatten.

Vermijden van hormonale anticonceptie

Langdurig gebruik van hormonale middelen zoals de prikpil bij honden of de poezenpil verhoogt het risico op melkkliertumoren aanzienlijk. Hoewel deze middelen in sommige gevallen handig lijken, brengen ze op lange termijn ernstige gezondheidsrisico’s met zich mee. Het is dan ook sterk af te raden om deze producten als langdurige anticonceptie te gebruiken.

Gezond gewicht en levensstijl

Overgewicht, vooral op jonge leeftijd, wordt in verband gebracht met een verhoogd risico op hormoongerelateerde tumoren. Een gezond gewicht en een evenwichtige voeding dragen bij aan de algemene gezondheid én aan de vermindering van het risico op kanker. Voldoende lichaamsbeweging helpt ook om hormonale schommelingen te beperken.

Vroegtijdige detectie

Regelmatige controle van de melkklieren is aanbevolen bij niet-gesteriliseerde teven en poezen ouder dan vijf jaar. Maandelijks palperen van de tepels en het gebied errond kan helpen om knobbels vroeg op te sporen. Hoe kleiner de tumor bij ontdekking, hoe beter de prognose. Eigenaars spelen hierbij een sleutelrol: zij kennen hun dier het best en merken vaak als eerste subtiele veranderingen op.

Wetenschappelijke referenties

Leave a reply